De woorden asielzoeker en vluchteling zijn door de huidige vluchtelingencrisis erg populair. Deze twee termen worden te pas en te onpas door elkaar gebruikt en vele mensen beschouwen het als hetzelfde. Toch is er verschil. Lidstaten die het verdrag van Geneve hebben ondertekend (1951) zij verplicht vluchtelingen op te nemen. Aan economische asielzoekers hoeft geen asiel te worden verleend. Een vluchteling wordt omschreven als iemand die zijn woonplaats ontvlucht omwille van vrees voor geweld of zijn leven, of zij worden door de vijand verdreven. Dit laats gebeurde in WO II. Vele van deze vluchtelingen belanden ook in Markelo. In de Oude Toren gaan we daar deze en volgende week nader op in.
In iedere oorlog proberen burgers veelal bescherming tegen het geweld van de strijdende partijen te zoeken door te vluchten. Die vluchtelingenstromen bewegen zich van hot naar her, al naar gelang de informatie over mogelijke veilige gebieden hen bereikt. Dat lang niet alle plaatsen als veilig kunnen worden be-schouwd blijkt wel uit de dagelijkse berichten in de media.
In de Tweede Wereldoorlog was dat vaak niet anders, maar gelukkig zijn er uit die tijd uitzonderingen te vermelden.
Achtergrondinformatie
Op 6 juni 1944 landde het geallieerde invasieleger, bestaande uit Amerikaanse, Canadese en Engelse strijdkrachten op de Normandische stranden. Daarmee begon een grote militaire operatie die soms voorspoedig en op andere momenten dramatisch verliep.
Een van de grote mislukkingen was operatie Market Garden, bij de meesten beter bekend als de Slag om Arnhem. Na tien dagen felle strijd vluchtten de laatste Britse parachutisten bij Arnhem naar het zuiden. Daarmee was deze operatie totaal mislukt. Arnhem en Oosterbeek moesten op Duits bevel ontruimd worden waardoor niet minder dan 180.000 mensen elders opgevangen dienden te worden.
Ook een deel van Noord Limburg trof hetzelfde lot. Velen van die Limburgers zijn uiteindelijk terechtgekomen in Markelo. Onder deze vluchtelingen bevond zich ook Joost Meeges (11 jaar) uit Afferden.
Joost vertelt hierover: “Het was eind oktober 1944 dat wij van de Duitsers de opdracht kregen om ons huis in Afferden te verlaten. We woonden tussen de Duitse grens en de Maas, de verdedigingslinie van de Duitsers. We moesten ophoepelen van de Duitsers en maar zien dat we ergens anders onderdak kregen. Dat ging betrekkelijk vlot omdat we een plek vonden op de boerderij van familie van ons in Heukelom.
“Eenmaal in Heukelom hebben we meer onder de grond in een schuilkelder geleefd, dan dat we de buitenlucht zagen. De beschietingen met zware kanonnen van de overkant van de Maas nam hand over hand toe. Als de beschietingen eventjes wat afnamen gingen we snel wat aardappelen rooien voor de volgende dag. Inmiddels begon het winter te worden en flink koud. Eind december lag er flink wat sneeuw. Ondertussen nam de beschieting door de geallieerden toe (24 uur per dag), in België was in de Ardennen het laatste wanhopige offensief van Hitler begonnen. De boerderijen, die door de bewoners waren verlaten, werden door de Duitsers geplunderd. Achtergebleven vee werd door hen geslacht. Wat ze dachten nodig te hebben werd er afgesneden. De rest van de kadavers bleven open en bloot liggen”.
Op 2 januari 1945 begon voor de Limburgers de ellende pas goed.
Joost: “We kregen die morgen om acht uur de mededeling van de Duitsers dat we om negen uur klaar moesten staan om te vertrekken. De hele streek moest ontruimd worden. We mochten alleen wat kleren meenemen.
Enkele boeren kregen toestemming een paard en wagen mee te nemen waar ouderen, zieken en mensen die slecht ter been waren, op mochten zitten. Om negen uur stond een stoet van ruim 2000 mensen klaar. Begeleid door bewapende Duitsers ging het lopend richting grens, Duitsland in. ’s Avonds werden we hier in een klein plaatsje (Weze) in een meubelfabriek ondergebracht waar we wat eten kregen uit de gaarkeuken. De andere morgen moesten wij al vroeg weer verder. Gelegenheid om ons te wassen was er niet. Met name de kleine kinderen die nog niet zin¬delijk waren, begonnen al wat te ruiken.
Onze tocht ging die dag richting Kleve. Een zware tocht en iedereen was ’s avonds behoorlijk moe. We werden daar ondergebracht in een school waar bijna geen dak meer op zat. In deze school hadden Russische krijgsgevangenen ge¬zeten die de vorige dag vertrokken waren. Je kunt je niet voor¬stellen welk een ongelooflijke smeerboel wij daar aantroffen en waarin wij ons moesten redden. Ook hier kregen we een klein beetje eten uit de gaarkeuken. Voor verschillenden van ons be¬gon de honger te knagen. Ook hier was geen water om ons te wassen.
De derde dag, het weer werd steeds slechter en het lopen ging al moeilijker, ging het van Kleve naar ’s Heerenberg waar we weer in een school werden ondergebracht. In die school was de temperatuur gelukkig redelijk, daar stond tegenover dat we bijna niets te eten kregen. De andere morgen, zeg maar de vierde dag, ging het naar Zeddam.
’s Avonds weer hetzelfde liedje, in een school en bijna geen eten. Onze groep begon iets kleiner te worden want hier en daar werden onderweg wat mensen bij particulieren ondergebracht.”
Vernedering
Joost raakt bijna geëmotioneerd als hij verder vertelt. “Wij begonnen er uit te zien als echte schooiers toen we de andere morgen weer klaar stonden om te vertrekken, richting Terborg. Wij zwierven nu al voor de vijfde dag rond, zonder dat wij ons konden wassen. We hadden het erg koud en waren hongerig. In Terborg kregen we voor die nacht weer onderdak in een school. Van hieruit ging het de volgende morgen naar Lichtenvoorde waar we een plek kregen in zaal Pelle. Dit was een verademing want hier mochten we een paar dagen blijven. De opvang was ook beter geregeld. We waren totaal uitgeput, immers zes dagen lopen met een bijna lege maag is geen pretje. Ook in Terborg en Lichtenvoorde werden hier en daar mensen ondergebracht, hoe¬wel dat moeizaam ging. Tweeduizend mensen onderbrengen, waarvan de gezinnen ook nog graag bij elkaar bleven, is geen gemakkelijke taak.
Vanuit Lichtenvoorde gingen we richting Groenlo en Neede naar Gelselaar waar we, het spreekt haast vanzelf, werden ondergebracht in een school. Hier hebben we de meeste armoede geleden: slechte opvang en geen eten. In de school was het bitter koud. Toen verschillenden van ons op zoek gingen naar hout om de kachel te stoken, stelde de bevolking zich behoorlijk vijandig op. Je kon zien dat ze niets te maken wilden hebben met die schooiers uit Limburg. Van alle ellende die wij tijdens onze vlucht ondervonden, was het verblijf van een paar dagen in Gelselaar wel de grootste vernedering voor ons.” Joost wordt nog kwaad als hij daaraan terug denkt.
” We waren blij dat we weer uit Gelselaar konden vertrekken. We waren door en door koud en voelden ons ontzettend smerig. Op ons als kinderen maakte de reis een onuitwisbare indruk: ernstig zieke mensen die op wagens werden meegevoerd, vrouwen die onderweg van een kind bevielen en zelfs het overlijden van een kind onderweg, dat in Borculo werd begraven. Dit alles maakten we van nabij mee. De tocht ging richting Diepenheim en van daaruit naar Markelo”.
Hoe het daar was geregeld zou hij spoedig ondervinden, kunt u volgende week lezen in de Oude Toren…