In de Oude Toren vandaag aandacht voor de jeugdjaren van de mensen van de Stichting Heemkunde Markelo. Een ochtend brainstormen leverde het volgende beeld op:
Wij zaten op mestkarren en melkwagens zonder veiligheidsstoeltjes, gordel of airbag. Ons speelgoed was geschilderd met verf vol lood en cadmium.
Wij zwommen (in ons geboortetenue) in de Schipbeek waar de dode dieren langs ons heen dreven.
Wij speelden op de hooizolder waar om het Slop geen hekje; wie te ver ging kukelde naar beneden.
Flessen met gevaarlijke stoffen bestonden nog niet. Alleen een pot met uierzalf voor de koeien. Die werd ook gebruikt als je straateczeem had.
Deuren gingen gewoon dicht en als je met je vingers er tussen zat waren ze weg.
Op de fiets zat je achterop met je billen op de bagagedrager en probeerde je je vast te houden aan de schroefveren van het zadel voor je.
Water uit de fles bestond niet. Water dronken we uit de pomp die met een loden leiding was aangesloten op een put waar soms wel een kikker in kon zitten.
Kauwgom bestond nog niet. Op grote marktdagen kreeg je 1 cent mee om een gelukstoffee te kopen.
Op school hadden ze maar één maat bank en soms nog met zo’n gevaarlijke klep eraan.
Als je links probeerde te schrijven kreeg je een tik over de vingers.
Schoenen waren meestal al ingedragen door broer, zus, neef of zo, en ook je fiets en je schaatsen waren of te groot of te klein.
We gingen ’s morgens weg van huis en we kwamen terug in het tweedonker. Niemand wist in de tussentijd waar we waren en we hadden geen mobieltje mee!
Het bos was een plek om te spelen en geen vieze mannetjesverzamelplek. Je leerde elkaar hoe de dieren en vogels heten. Nou kennen ze het verschil nog niet tussen een merel en een kraai.
Als we naar een vriendje gingen, liep je er gewoon naar toe, je hoefde niet aan te bellen en ook geen afspraak te maken. Er ging ook geen volwassene met je mee.
Wij aten brood met veel boter, vette pannenkoeken en vet spek en toch werden we niet dik.
We dronken uit dezelfde fles als onze vrienden en niemand werd er ziek van.
Zolang je nog naar school ging moest je ’s avonds om 8 uur naar bed en wee je gebeente als je eruit kwam met een of ander smoesje.
We hebben ons gesneden, botten gebroken, tanden zijn uitgevallen en hier werd niemand voor naar de rechter gesleept. Dat waren
gewoon ongelukken en soms kreeg je er ook nog zelf een extra pak slaag voor.
Wij vochten en sloegen elkaar soms groen en blauw, er was geen volwassene die zich er druk over maakte.
Pedagogisch verantwoord speelgoed maakten we zelf; met stokken sloegen we naar ballen, en knikkers maakten we van klei die we bakten in een vuurtje op de Domelaar.
Op school zaten ook domme kinderen. Zij gingen en kwamen op dezelfde tijd als wij en kregen de zelfde lessen. Zij deden soms een klas nog een jaar en daarover waren ook geen discussies op ouderavonden. De meester had altijd gelijk. Een draai om de oren durfde je thuis niet te vertellen, de kans was groot dat je er nog een draai bij kreeg.
Een doos met meikevers nam je mee naar school en je liet ze in de klas los. Je haalde eieren uit duivennesten en kookte ze in een oud stroopblik om op te eten.
We smeerden onze boterhammen zelf, met een grote mensen mes, en als je ze vergeten was kon je op school niets kopen! Als je de korst niet at had je een beetje meer honger de rest van de dag.
Wij gingen lopen naar school, helemaal zelf, ook in de winter!
Als je problemen veroorzaakt had waren je ouders het eens met de politie. Ze kwamen wel om je te halen, maar niet om je er uit te lullen. Onze daden hadden consequenties. Dat was duidelijk en je kon je niet verstoppen.
Wij hadden vrijheid, mislukkingen, succes en verantwoordelijkheid. We hebben moeten leren er mee om te gaan.
Onze generatie heeft veel mensen voortgebracht die problemen kunnen oplossen, innovatief bezig zijn en daarbij risico durven nemen en instaan voor de gevolgen.