Het was tijdens het opruimen van de boerderij, toen ik uiteindelijk toch besloot om achter het kielzog te kruipen. Ik wist wel dat er achter dat klemmende deurtje een kast zat. Dat die, eenmaal geopend, vol zat met spinrag en een dikke laag stof. Binnen handbereik stonden vooral lege drankflessen, gevolgd door allerlei spullen zonder echte waarde. Inmiddels had ik het meeste spinrag verwijderd, en durfde ik de wand achterin te verkennen. Met een zaklamp viel mijn oog op een bruin kartonnen doosje, weggedrukt in een hoekje. Ik reikte zo ver als ik kon, nam het doosje mee naar het daglicht, en blies een dikke laag stof eraf. Het was oud. Vol papieren. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt.
Bovenop lag een vergeeld krantenknipsel. Trouw, las ik in grote letters. Woensdag 2 mei 1945. Zachtjes blies ik nog wat stof weg. “Hitler is gistermiddag gestorven” stond er. Misschien was dit artikel juist daarom bewaard gebleven. In het doosje vond ik nog veel meer: voedselbonnen, brieven, inventarisatielijsten van de land- en tuinbouw, allemaal uit de oorlogsjaren.
Mijn interesse in de oorlogsjaren was altijd groot. Als kind op de Brookschole maakte ik al kennis met de boeken Holland onder het Hakenkruis, Oorlogswinter en Boris, die ik stiekem tot in het holst van de nacht las. Waar de hele klas mopperde dat het saai was om Kamp Westerbork te bezoeken, vond ik het stiekem juist razend interessant.
Thuis vroeg ik opa en oma weleens naar de oorlogstijd. Nu besef ik dat er nooit heel veel over gesproken is. Maar als kind vond ik het al genoeg als opa vertelde dat, wanneer de Duitsers kwamen, hij zich met de buurmannen snel verstopte in een zelf gegraven hol in een bos dat tegenwoordig van Jansen is. Meestal volgde dan een verhaal over een buurman die was opgepakt en naar Duitsland gestuurd. Hij kwam terug, maar was nooit meer de oude. “Tja, det was wat jongs,” sloot opa het onderwerp steevast af.
Oma vertelde altijd over die keer dat ze met een vriendin naar Deventer was gefietst, en dat ze thuis niet wisten waar ze toch bleef. Later pakte ze eens een foto, met een baby, erop. Nu ik eraan terugdenk, hoor ik het verdriet in haar stem. “Dit kindje leeft niet meer,” zei ze. Ze hadden de foto gekregen van mensen die in de oorlog bij hen kwamen voor voedsel. De vrouw was toen zwanger; als bedankje kregen ze later de foto van een gezond kindje. Maar het kind stierf alsnog, in de hongerwinter. Onderkoeld, ondervoed.
Opa en oma waren tieners in de oorlogsjaren — de jaren waarin ze eigenlijk onbezorgd hadden moeten zijn, maar dat nooit hebben kunnen zijn. Maar ik had nog een opa en oma. Oma Derkje Dollekamp. Zij praatte veel. Vooral over haar grote gezin van herkomst. Dan pakte ze een oude familiefoto en wees al haar zussen en haar broer aan. Ze vertelde over de plekken waar ze woonden, en hoe ze aan het begin van de oorlog weer terug naar het oosten van het land verhuisden. Over de oorlog zelf sprak ze zelden. Het enige wat ik me herinner, waren de voedselbonnen die ze soms liet zien. Dan vertelde ze dat er in de oorlog amper eten was, en alles ‘op de bon’ verkrijgbaar was. Voor mij
als kind was dat al spannend genoeg.
Nu zou ik haar zóveel meer willen vragen. Hoe was de oorlog voor haar? Wat deed de angst met haar? Wat heeft ze meegemaakt? Wat zou ze me nu nog willen vertellen? Maar inmiddels, tachtig jaar later, zijn onze onbeantwoorde vragen samen met hen verdwenen in hun graven.
“Mijn vrouw is zondag 4 maart thuisgekomen na een zeer vermoeiende reis met pech. Het wagentje is doorgezakt in Utrecht met 40 kilo aardappels erop. Dat is erg jammer, te meer daar ik of mijn zoon het niet kunnen gaan afhalen wegens de razzia’s.” Ik lees het op een brief van 8 maart 1945. Het zijn de eerste zinnen uit een van de vele brieven in het bruine kartonnen doosje dat ik vond. Ik vermoed dat ze allemaal afkomstig zijn van mensen die in de oorlogsjaren onderdak of voedsel hebben gekregen. Sommige stukken zijn nog goed te lezen, andere bijna niet. Sommige brieven zijn geschreven op gewoon, inmiddels vergeeld papier, andere op een papieren wikkel van Vasenol-poeder.
De inkt is vervaagd, het papier broos, maar de woorden zijn gebleven. Een glimp van het dagelijks leven in een tijd vol angst, honger en onzekerheid. En toch, tussen de regels door, lees ik vertrouwen. Verbondenheid en hoop.
Wat begon als een stoffige vondst achter een klemmend deurtje, voelt nu als iets kostbaars. Een stem uit het verleden, die me even stil doet staan. Bij hoe bevoorrecht we zijn. Hoe vanzelfsprekend onze overvloed vaak lijkt. En hoe kwetsbaar vrede eigenlijk is.
Misschien is dat wel de grootste waarde van zo’n doosje vol vergeelde papieren, dat het ons herinnert aan wat echt belangrijk is.
Lieve groet,
Debby