Het was eind 1978 en ik zat indertijd in de kost bij de oude mevrouw Roosenburg in een zomerhuisje dat hoorde bij het hotel De Markelose Berg, aan de Bergweg. Mevrouw Roosenburg was eerder eigenaresse van het hotel en haar enige zoon Tonny, had het hotel overgenomen, samen met zijn vrouw Mini. Het was een rampjaar voor de familie Roosenburg. In april van dat jaar overleed Tonny, na een kort ziekbed, aan kanker en in juli van dat jaar overleed Han, de kleinzoon van mevrouw Roosenburg, eveneens aan kanker.
Het was in de week voor kerst en ik ging die vrijdag ’s avonds naar Brabant om er de Kerst door te brengen. Die vrijdagmorgen was ik even naar Eggink geweest en had er een kerststukje besteld voor mevrouw Roosenburg, dat door hen bezorgd zou worden. Tussen de middag ging ik tijdens de pauzes naar huis voor de lunch.
Mevrouw Roosenburg zorgde goed voor me, maar was vaak verdrietig om hetgeen haar dat jaar overkomen was. Een zoon en kleinzoon verliezen was geen kleinigheid en daarnaast had ze soms moeite met de wijze waarop haar schoondochter omging met het hotel. Ze raakte daarover verbitterd en was soms slecht gehumeurd. Zo ook die vrijdagmiddag toen ik even thuis kwam om te eten. Tijdens de lunch kwam ze mijn kamer binnen en gooide enkele kerstkaarten op tafel, met de venijnige opmerking: “Hoe kunnen mensen je nu prettige feestdagen wensen, als je zoveel hebt meegemaakt en zoveel verdriet hebt en in je eentje die ellendige dagen moet doormaken”. Ze viel vooral over het woordje ‘prettige’.
Ik stamelde wat, dat het wel goed bedoeld was, maar oei, oei er was inmiddels ook een kerststukje van mij onderweg naar haar, met een kaartje erbij ‘prettige kerstdagen’. Ik dacht wat nu? Zo meteen, komen ze dat kerststukje brengen en dan moet ik haar toch maar even uitleggen dat het ook van mij goed bedoeld is etc. Tegenwoordig kun je snel even bellen met je mobiele telefoon en de bestelling annuleren of iets dergelijks, maar dat kon toen nog niet.
Ik at snel de boterhammen op en liep zo snel ik kon naar kantoor, aan de Goorseweg. Ik belde direct naar de bloemenzaak en gelukkig kreeg ik Appie aan telefoon en vroeg of het kerststukje al onderweg was. Nee, poeh, wat een opluchting. Ik vroeg hem om het nog even vast te houden en dat ik eind van de middag zou komen om aan het kerststukje een briefje toe te voegen.
Ik stelde die middag een brief op die ik naar Eggink bracht om aan het kerststukje toe te voegen. In de brief ging ik in op wat er dat jaar gebeurt was en wat voor verdriet dat het haar had bezorgd, maar ondanks dit alles schreef ik haar dat ik hoopte dat ze toch ‘fijne Kerstdagen’ zou hebben.
Die zaterdagmorgen erna was ik thuis in Brabant en op de boerderij mijn broer aan het helpen in de stal, toen een van mijn andere broers me riep, dat er telefoon voor mij was. Een mevrouw uit Markelo. Met toch een beetje bevende handen nam ik de bakelieten telefoonhoorn van het bijzettafeltje.
Aan de andere kant van de lijn klonk een zacht stemmetje: Met mevrouw Roosenburg, “Jan ontzettend bedankt voor het kerststukje en vooral voor je brief en ik wens jou en je familie, hele fijne Kerstdagen toe”. Poeh, wat een opluchting. Het was dan toch nog goed gekomen.
Ik wens een ieder, en ook hen die het de komende Kerstdagen wat moeilijker hebben om wat voor reden dan ook of het nu gaat om de eenzaamheid, het gemis, de pijn of het verdriet et cetera, toch fijne Kerstdagen.
Jan vds