De klomp als volksschoeisel had als consequentie dat ze niet te duur mocht zijn, anders was het niet te betalen. De klompenmakers leden daardoor een kommervol bestaan want aan klompen maken werd weinig verdiend. Klompen maken had iets mins en als ambacht stond het niet hoog in aanzien. Klompen werden vroeger vooral gedragen in het oosten en zuiden, de wat armoediger streken van Nederland. In het Oosten van Nederland staat Enter bekend als klompenmakerdorp. Als men Enter binnen rijdt vanaf Rijssen ziet men dan ook een reuzen klomp tentoongesteld.
Het specifieke werktuig was de ’heulbank’ waarin twee nieuwe houtblokken vastgezet konden worden om uit te boren. Boven op de heulbank bevond zich een groot mes, waarmee de buitenzijde van de klomp kon worden bijgesneden. Dit attribuut werd meestal aangeduid als ‘paalmes’. Op tal van boerderijen maakte men vroeger zelf de klompen. Toch waren er klompenmakers die met hun gereedschap van boerderij naar boerderij trokken. Een populier of een wilg werd geveld en ter plaatse werden daaruit hele partijen klompen vervaardigd. Als dit karweitje klaar was, trok hij weer verder.
Tot circa 1900 hebben klompen het volgehouden als veruit de belangrijkste voetbeschermers. In die periode wonnen schoenen langzaam maar zeker terrein. Temeer omdat de mens in staat was om leren schoeisel machinaal te vervaardigen. Dat bleek de nekslag voor de klompen. Het houten schoeisel werd in WOII weer van stal gehaald omdat er toen praktisch geen leer te krijgen was. Doch na de oorlog was het weer snel met de populariteit gedaan. De klomp wordt nu vooral gedragen in specifieke situaties waarin de klomp optimaal zijn nut bewijst, op de boerderij bijvoorbeeld. De laatste 40 jaar heeft de machine het ambacht van de klompenmaker overgenomen. Verdwenen is ook de klompenmaker behoudens enkelen die het klompen maken als hobby beoefenen. Op een braderie of andere folkloristische evenementen kunt u ze nog aan het werk zien.
Toch worden er jaarlijks nog veel klompen geproduceerd (In 1960 zijn in Nederland nog 1100 klompenmakers met een productie van 3,8 miljoen klompen per jaar. In 2001 zijn er nog 30 klompenmakers over die ca. 800.000 klompen produceren), waarvan het grootste gedeelte bestemd is voor toeristische doeleinden. In de vele, ruim gesorteerde, souvenirwinkels vormt de klomp vaak een opvallend element.
Verroeste spiekers, krom in d’oolle duur. Miene halfsletten kloompe der boet’n vuur. En asse vroagt woar of ik bin. Dan roop ik, kom ‘t er mear effen in.
Veel soorten klompen
Klompen werden in het verleden ook wel voor andere doeleinden gebruikt. Denk bijvoorbeeld aan het bleken van linnen waarbij het linnen wordt begoten met water uit een klomp die aan een lange stok zit. Ook sluiswachters maken er gebruik van om geld te vangen van schippers die de sluizen passeren. Er is zelfs een soort viool van een klomp gemaakt. Talrijk zijn ook de uitdrukkingen die betrekking hebben op de klomp. “Met de rapklomp” lopen betekent dat iemand in ijltempo naar de dokter of vroedvrouw loopt, of met “de klompen aan voelen”, of “nou breekt mij de klomp” zijn begrippen geworden.
Ook zijn er talrijke liedjes gemaakt met het woord klompen erin, zoals: “Hannes loopt op klompen”, “De klompjesman” of “twee emmertjes water halen.”
Klompendansers
Een van de rijke, folkloristische tradities die Nederland kent is de klompendans, ook wel de boerendans genoemd. De bekendste daarvan zijn: de Drikusman, Riepe Gaste Hoksebarger, de Boerendans en de Berliner Polka. Verscheidene van deze dansen zijn meegebracht door harmonicaspelers, die vanuit de grensstreek in Duitsland kwamen. Deze dansen werden vroeger voornamelijk gedanst bij een boerenbruiloft. Dit gebeurde dan op de deel van de boerderij. De “Spölleman” (harmonicaspeler) zat dan vaak op de hakselton of in de “Hiele” (zolder boven de stal). Het geklepper van de klompen was tot ver in de omtrek te horen. Behalve op de bruiloften werd er ook gedanst op andere hoogtijdagen zoals kermissen of spinnenvisites.
In het district Oost van de Federatie van Folkloristische groepen in Nederland worden genoemde boerendansen in ere gehouden door talrijke folkloristische verenigingen die dansen op klompen. Zij zorgen ervoor dat de oude traditie van klompendansen in stand wordt gehouden. Vaak dragen zij klompen die met de hand gemaakt worden en passen bij de betreffende streek of dorp. Iedere klomp “spreekt” zijn eigen streektaal. De geschiedenis van de klomp is daarom een onderdeel van de Nederlandse culturele historie.
Klompenmakers in Markelo
(periode 1829 t/m 1900)
Willem Ooms
Jan Willem Oonk
Hermannus Oonk Klompenmaker/marskramer
Derk Hendrik Jansen
Gerrit Jan Tempelman
Jan Harmen Assink Klompenmaker/metselaar
Gerrit Jan Tempelman
Jannes Zandjans
Jan Hendrik Brinkers
Reint Jan Eelderink
Jan de Wilde
Jannes Frederiksen
Frederik Jan Burgers
Gerrit Jan Burgers
Albert Jan Burgers
Berend Jan Kloosters
Hendrik Jan ten Tije
Gerardus Johannes Kole Klompenmaker/kleermaker
Johannes Wender
Willem ter Balkt
Jannes ter Horst Klompenmaker/daghuurder
Willem Snijders
Gerrit Jan Veldhuis Klompenmaker/daghuurder
Hendrikes Veldhuis
Antony Veldhuis
Anthony Brummelhuis
Hendrik Jan Roessink
Hendrikus Wender
Johannes Nijhuis
Berend Jan Ziemerink
Jan Hendrik Krommendam
Hendrik Lansink
Lambertus Rotman
Gerrit Hendrik Rotman
Jan Willem Janssen
Arend Jan Assink
Gerrit Jan Assink
Derk Buursink
Hendrik Jan Janssen
Jan de Wilde
Johannes Freriksen
Gerrit Jan Assink
Gerrit Hendrik Assink
Hendrik Wolfs
* De namen waar niets achter staat, zijn klompenmaker en landbouwer